In de maand Nisan, in het twintigste jaar van koning Artachsasta, toen er wijn
voor hem gereed stond, hief ik de wijn op en reikte die de koning toe. Nu was ik
nooit treurig geweest in zijn tegenwoordigheid.
De koning zeide tot mij: Waarom staat uw gezicht zo somber, hoewel gij niet ziek
zijt? Dit kan niet anders dan hartzeer zijn. Toen werd ik ten zeerste bevreesd,
En zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid! Hoe zou mijn gezicht niet
somber staan, daar de stad, de plaats waar de graven mijner vaderen zijn,
verwoest is en haar poorten door vuur verteerd zijn?
En de koning zeide tot mij: Wat is dan uw verzoek? Toen bad ik tot de God des
hemels.
En ik zeide tot de koning: Dat gij, indien het de koning goeddunkt en indien uw
knecht u welgevallig is, mij zendt naar Juda, naar de stad waar de graven mijner
vaderen zijn, om haar te herbouwen.
De koning zeide tot mij, terwijl zijn gemalin naast hem zat: Hoelang zal uw reis
duren, en wanneer zult gij terugkeren? En de koning stemde erin toe mij te
zenden; en ik gaf hem een bepaalde tijd op.
De Perzische koning Artachsasta of Artaxerxes regeerde van 465-423 v Chr, zodat de maand Nissan van zijn 20e regeringsjaar omstreeks maart/april van 446 v Chr viel.