De uitdrukking "tijd en tijden en een halve tijd" komt in de boeken Daniël en Openbaring voor:
Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd (Daniël 7:25).
En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd (Openbaring 12:14).
In Openbaring 12 wordt ook het aantal dagen van deze tijdsduur genoemd:
En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God
bereid, opdat zij daar 1260 dagen onderhouden zou worden (Openbaring 12:6).
De uitdrukking tijd en tijden en een halve tijd betekent dus 1260 dagen. Als 3½ tijden 1260 dagen zijn, dan is een tijd 1260 : 3½ = 360 dagen.